Niet zonder enige aarzeling en met het nodige uitstel (sinds ik er vertrok) stopte ik er laatst een keer en waagde me op een vreemde veldwegel die parallel loopt aan deze die ik zo goed gekend heb. De wagen had ik geparkeerd iets verderop, net uit het zicht. Ik voelde me heel even terug zoals 25 jaar geleden toen dit wijdse gebied mijn speeltuin was. Hectaren van getemd landschap, beleefd en geleefd door menig rund en gevogelte. Weilanden zo ver men kijken kon, palend aan de bloemistrij van mijn ouders. De wandeling duurde niet lang, want ik vond niet wat ik zocht en werd licht zenuwachtig. Ik had immers een aantal grenzen overschreden.
Doelbewust zoekend naar herkenningspunten zag ik hertekende weilanden. Dé veldwegel was ondertussen ingepalmd door belendende percelen als gevolg van de ruimtelijke planning van de toenmalige koper en huidige eigenaar. Na een half uur zoeken droop ik ontgoocheld af, vloekend omdat mijn nieuw schoeisel niet was berekend op deze impulsieve daad. De herinnering was zoveel mooier.
We hebben het allemaal. Een plaats waar we opgroeiden. Die eerste thuis waar we leerden spelen, lachen en wenen. De herinneringen hieraan zijn vaak hardnekkig en komen op onbewaakte momenten bovendrijven. Ruimte en herinnering dansen op de tonen van de tijd met ons als toeschouwer. Ik wilde die dag zo graag opnieuw die toeschouwer zijn, onbevangen en speels, wandelend met één van de trouwe viervoeters, verkennend, de allereerste sigaret rokend in het rijpe maïsveld.
Als Gentenaar kom ik nog vaak naar Lochristi en mijn ouderlijke thuis terug, maar niet meer daar aan die veldwegel, geflankeerd door een lange rij van eeuwlingen en de stevige rhododendronstruiken die ik ooit jaarlijks met tang en zaag beroerde. Ze staan er niet meer. Ook dat ontdekte ik tijdens dat enige bezoek sinds mijn vertrek in 1999.
Ik ben geboren in Gent en woon er ondertussen ruim 13 jaar. Ik ga nog steeds tevergeefs op zoek naar dergelijke tijdloze oorden. Als ze al in de buurt komen zijn ze cultureel en sociaal vele malen geconcentreerder, met minder groen en minder ruimte, ontdaan van alle rust. Gespeend van stilte. Gelukkig zie ik bomen vanuit de leefruimte en douche, tussen de bakstenen door. Dat stemt mild.
Ik kom het vaakst in Lobos, mijn tweede Lootse thuis in een huis dat destijds vrijwel als eerste werd opgetrokken aan het einde van een nieuwe doodlopende weg. Buren zijn er ondertussen ook, dichte en verre. Die laatsten doemen in het beeld op als ik Lobos tegemoet rij vanuit het centrum. Wat ooit vredig vlak en wijds was, is in al die jaren sterk gecultiveerd. Lobos en de uitloper die de Bosdreef flankeert (waar ik nota bene voor het eerst het leven zag) is een expanderende wijk (geweest), vitaal en krachtig, éénvormig en steriel, hard en strak. Het geeft te denken over het belang van deze plek, vroeger en nu, maar ook over de nood aan bewustwording over manieren van samenleven, gemaakte en te maken beleidskeuzes over dat samenleven en welke gevolgen dit heeft voor de levens van mensen en hun herinneringen.
Misschien ontspruiten mijn hardnekkige mijmeringen voort uit de daad van het wandelen zelf. Ik wandelde destijds nogal veel in mijn ‘achtertuin’. Zoals Fréderic Gros in zijn boekje “Marcher, une philosophie” terecht opmerkt, is nieuws in de ruime zin van het woord van geen enkel belang meer als men wandelt. Al wandelend onttrekt men zich aan de wereld. De veldwegel staat dan ook symbool voor zorgeloosheid, net als mijn kindertijd en jeugd in die velden zelve. Enkel de ruimte telde, de herkauwende koeien en het sparrenbos in de verte dat was bezaaid met wolvenklemmen, zo vertelde mijn vader me. Ik ben het nooit nagegaan.
Grenzend aan Lobos ligt ook een bos, met een heuvel. Een stukje paradijs dat is afgesloten van de wereld. Ik heb door vriendschap het geluk gekend er tweemaal te mogen feesten, musiceren en overnachten. Beide avonden en nachten brachten me wel het dichtst bij het gevoel van die voor mij beroemd geworden veldwegel die ik soms mis, in mijn dromen en al wandelend.