Daar staan we dan. Mijn zoon van zeven en ik. Aan het grote venster in de eetplaats kijken we naar mensen op straat. Wandelend, fietsend of autorijdend. Van links naar rechts en omgekeerd, met tussenpozen waarbij we herhaaldelijk moeten bijkomen van de meest uitbundige lachbuien in weken. We spelen een spel waarbij we voorbijgangers luidop gedachten in het hoofd leggen. Uiteraard gebeurt dit met allerlei grappige stemmetjes, maar het is toch vooral de inhoud van hetgeen gezegd wordt dat ons doet schokken van plezier. We weten niet van ophouden tot een knap ogende vrouw ons recht aankijkt en glimlacht, alsof ze lijkt te weten wat we aan het doen zijn. Haar spontane glimlach staat in schril contrast met haar frustratie van zonet toen ze pijnlijk faalde om haar wagen parallel geparkeerd te krijgen in een riante opening tussen twee gewone personenwagens — overigens geen onderwerp van ons spel op dat moment. Terugkomend van de parkeerautomaat voelt ze zich mogelijk betrapt op haar aarzelende onkunde of is ze gecharmeerd door het beeld van vader en zoon. Gelijkaardige blonde haarsnit, beiden knielend, met pretoogjes gapend de wijde wereld in. Mijn oogcontact met de vrouw doet me plots beseffen dat dit spel morele grenzen kent. Ook wij voelen ons – wellicht ten onrechte – een beetje betrapt. Deze ongebreidelde ode aan de lach heeft dan wel zijn fundamenten in vrijheid van denken en spontaneïteit van spreken, maar is het een vrijgeleide om met alles en iedereen de draak te steken? Wellicht niet. Als vader is het dan zoeken naar het evenwicht tussen opnieuw kind mogen zijn en het aanbieden van een geschikt moreel kompas.
Tijdens dit soort van spelletjes wordt het best snel en spontaan gedacht en nog sneller en associatief gesproken. Anders werkt het niet. Dat zorgt soms voor een absurd en onvoorspelbaar randje aan de humor waar zowel mijn zoon als ikzelf enorm van houden. We laten hierbij onszelf zien waarbij het gezegde wordt geïnspireerd door onze persoonlijkheid en vooral door de mensen wier gedachten we luidop trachten in te vullen. Hierbij spelen mimiek, lichaamshouding, gedrag, manier van voortbewegen enz. van de geobserveerde allemaal mee omdat ze onze fantasie voeden en onze gedachten op weg helpen. Toegegeven, de grens met uitlachen lijkt dun, maar het op een dergelijke manier aanwakkeren van de verbeelding kan ook respectvol gebeuren.
Ga zelf maar eens na hoeveel en vooral wat je allemaal denkt doorheen een dag. Onze gedachten gaan dag en nacht alle kanten op met afwisselende mate van controle waarbij men zich echt bewust is van het eigen denken. Dat denken verloopt overigens niet altijd bewust en/of gefocust en is dus ontzettend feilbaar. Niet zelden ontstaan onze gedachten op manieren die compleet los staan van de ons omringende realiteit van het moment. Het hangt sterk af van de geraadpleegde bron en de manier van tellen, maar gemiddeld genomen hebben we elke 2 seconden een gedachte wat neerkomt op zo’n slordige 50.000 gedachten per dag. Sommige van deze gedachten zijn zinvol, het grootste deel niet. Zoals we vaak niet beseffen dat gedachten verschijnen, staan we er ook te weinig bij stil hoe ze ons beïnvloeden in bepaalde keuzes die we maken, in hoe we ons voelen en hoe we onszelf zien.
Tijdens het douchen, het autorijden, ’s avonds in bed enz. kunnen onze gedachten ons echt vangen. Soms leidt dit tot doorgedreven piekeren waarbij geen nulpunt meer wordt gevonden en men steeds verder bouwt op die ene gedachte die alles in gang zette.“Heb ik dit wel gedaan, had ik dat maar niet gezegd,…”
Het bewust sturen van gedachten – zoals in het spel met mijn zoon – of gebruik van eenpuntige aandacht – zoals bij meditatie, musiceren (creatief bezig zijn bij uitbreiding) of sporten – stelt ons in staat onze onrustige geest te temmen. Het zijn manieren om een overbevraagd brein tot kalmte aan te manen en een zekere graad van mentale gezondheid aan te houden.
Bewust denken is een keuze, net zoals gebruik van verbeeldingskracht.
Zoals verschenen in Nummer 9080 – november 2016 (nr. 90)