Sommige mensen noemen me jongen. Een stoere friturist, een grijzende decaan, een stralende yoga-instructrice. De laatste twee kennen me. Ik heet Koen, ben 39 jaar oud en koortsig en op zoek naar warme frieten.
“Wat kan ik voor je doen jongen?” Het daagt me dat jongen zowel neutraal als jong is. De pendant van meisje. Jong als antoniem van oud. Een jonge jongen. Een rijpe vent. Een oude wijze. Ondertussen bestel ik. “Geen bankcontact hier.” Ik begin te begrijpen hoe frietventers zo snel rijk kunnen worden.
Ik vraag me af waarom hij ervoor kiest om me herhaaldelijk op die manier aan te spreken. Er gaat een soort dominantie van uit, een geringschatting. Wellicht spreekt nu mijn eigen verontwaardiging of gedraag ik me eenvoudigweg niet mans genoeg. Hoe dan ook zal mijn voorkomen er ook wel voor iets tussen zitten. Ik blijf er jongensachtig uitzien, gerimpeld jongensachtig met veel haar. Ik begrijp het wel. Tal van veelsoortige blikken vertellen me dit in stilte. Een vent is ook groter, behaarder, dikker. Kan ook meer drinken en zo. Gelukkig krijgt mijn jongensachtige status vrij snel een maturiteitsinjectie van zodra ik mijn mond open doe en wat nauwgezet gecombineerde woorden als zinnen de ruimte in slinger. Hoewel dit in een frituur weinig zoden aan de dijk brengt.
De meeste jongens worden op een bepaald moment mannen. Wanneer dit precies gebeurt, weet niemand echt. Het is een beetje zoals met oud zijn. Vanaf wanneer kan men iemand oud noemen? De stroom der dingen laat weinig ruimte voor statische concepten als oud en jong. Leeftijden zouden dit moeten bepalen, maar schieten als immobiele begrippen eveneens tekort, zo blijkt. Vanuit mijn ooghoek zie ik een krasse (vermoedelijk) zestiger aan een tafeltje met zijn (klein)kinderen zitten. Volgens mij doet hij aan powerliften alsof hij twintig is. Enkel het gedrag van het vel verraadt het toegenomen effect van aan het werk zijnde gravitatiekrachten. Toch twijfel ik aan de lengte van zijn tijd hier als mens. Ik trap net niet in dezelfde val als frietventer.
“Alsjeblief jongen” zegt de zelfgenoegzame gozer. “Bedankt vent!” denk ik terwijl ik de dampende geperforeerde plastiek zak in ontvangst neem. Ik respecteer de man wel. Hij verdient zijn boterhammen met eetbaar goud. De wachtrij is vaak lang, net als hijzelf.
Bij het naar buiten gaan, loop ik een collega van mijn vrouw tegen het lijf. Ik wil haar begroeten met “dag meisje”, maar dat klopt niet, om verschillende redenen. Ik noem haar bij naam. Ze heeft immers al een meisje van 14 rondlopen thuis. Dan ben je helaas zelf geen meisje meer. Mijn goedlachse jongen van 8 ontneemt mij blijkbaar mijn jongensstatus nog niet. Volgende keer neem ik hem mee naar de vent die frieten verkoopt.